Een klas is een raar fenomeen. Een groep jongeren bij elkaar gezet. Waarvan wordt gezegd: jullie zullen elke dag met elkaar in een kleine ruimte zitten, in stilte naast elkaar werken en op commando moeten samenwerken. Jullie zullen meer tijd met elkaar delen dan je doet met je familie. En dat in je puberteit, niet de meest stabiele fase in je leven.
Ik ben nu een jaar mentor van mijn huidige klas. Een klas die ik drie jaar houd. Mijn leerlingen hebben een missie: van het praktijkonderwijs naar het vmbo. En ondertussen ook nog een leuke tijd beleven met elkaar. Of zoals ze zelf zeggen: “Eén team, één taak.” De meest uitgesproken zin van het van het jaar. Vol trots zeggen ze het als iets lukt, vol hoop zeggen ze het als de berg die ze moeten beklimmen hoog blijkt.
Aan het eind van afgelopen schooljaar was ik al ongelofelijk trots op mijn team. Niet enkel vanwege het resultaat, maar vooral door de positieve sfeer in de groep. Er lag een verhaal voor jullie klaar. Een verhaal waarin ik mijn leerlingen vergeleek met de Oranjeleeuwinnen: een team dat, tegen alle verwachtingen van de buitenwereld in, bleef geloven in haar doel. Alle kritiek weerlegde. Een groep die voor elkaar door het vuur ging en de samenleving even liet zien dat ze het wél kunnen.
Ik publiceerde mijn verhaal niet. De dag dat ik dat wilde doen kreeg ik een appje van een leerling: “Hey juf. Naah niet zo goed nieuws <..>. R. ligt in het ziekenhuis en haar vader is overleden en haar zus”. Ik legde mijn telefoon weg en het eerste wat ik voor me zag was het beeld van R. biddend in de moskee voor haar overleden vriendinnetje, enkele weken daarvoor. Ik dacht: “Niet weer. Niet weer.” Terwijl ik dit opschrijf schrik ik weer. Lopen rillingen weer over mijn rug en gaat mijn hartslag weer wat sneller. Een auto-ongeluk heeft het leven van één van mijn leerlingen verwoest. Zelf is ze er gelukkig redelijk aan toe.
Soms weet je het niet als docent. Moet je zelf te veel verwerken om de verstandige, alleswetende juf uit te hangen. Ik reageerde op leerlingen die mij appten, checkte het nieuws, en probeerde contact te zoeken met de familie. Meer kon ik niet doen, dacht ik. Maar toen vroeg een leerling of ik het nare nieuws in de groepsapp van de klas wilde zetten. Ik twijfelde. Maar ze drong erop aan: “Iedereen weet het al een beetje juf, maar dan kunnen we elkaar helpen.” Ik checkte alle feiten nog een keer en plaatste het bericht – met lichte tegenzin én met de nadruk op het goede nieuws over R. zelf – in de appgroep.
De leerling had gelijk. Zij weet het nog: dit is niet alleen een klas, dit is een team. Een team dat zich er samen doorheen slaat. R. zat niet meer in de groepsapp. Maar met het berichtje heb ik een golf van steun van klasgenoot naar klasgenoot opgeroepen. Een golf waarin één leerling appt: “Wij gaan ervoor zorgen dat R. weer gelukkig wordt.” Een ander aanvult: “Wij gaan haar zus zijn. Wij gaan haar vader zijn.” En de volgende de favoriete zin erin gooit: “Eén team, één taak. Altijd.”
De laatste dagen van de vakantie kon ik niet wachten om mijn klas weer te zien. Om na alle eindeloze appgesprekken weer écht met ze te praten. Maar je weet nooit of dat gaat lukken. Het zijn en blijven pubers. Met hun eigen onrust, emoties, gunstige en minder gunstige eigenschappen die elke seconde van de dag anders maken.
Die eerste ochtend weer op school, is het fijn om te zien dat ze nog gewoon mijn pubers zijn. Dat het vaste clubje onrustige meiden, gewoon onrustig is. Dat de jongen met duizend emoties, ook vandaag duizend emoties heeft.
Ik snijd het onderwerp aan. “Het was natuurlijk wel een beetje een gekke vakantie. Zullen we het er nog even met elkaar over hebben?” Ja, of ik wil vertellen wat er precies gebeurd is. En of ze daarna wat voor R. mogen maken. “Want dát had u beloofd.”
Ik deel papier en stiften uit. De meiden nemen het voortouw. Rode en roze blaadjes worden gepakt, hartjes worden getekend, lieve woorden opgeschreven. Al hun liefde storten ze op de blaadjes. Maar de korte, krachtige brieven van de jongens raken mij ook. Gebogen zitten ze over de tafel. Helpen ze elkaar hun gevoelens op te schrijven. Stellen ze elkaar vragen: “Kan je opschrijven: ‘Hoe gaat het met je?’, want ze kan toch niet meteen antwoorden?” vraagt de één. “Tuurlijk kan dat!” roept de ander, “dat is toch juist aardig?”. “Ik vind het echt zo verdrietig,” haakt een derde in, “zal ik dat opschrijven?”. Een volgende schrijft op: “Als ik langskom, mag je altijd mijn haren door de war maken.” Een spelletje van R. waar hij altijd ‘boos’ om werd. “Ik heb gebid voor je hele familie, inshallah dat ze naar de hemel gaan. We zien je op school.” beschrijft de jongen met duizend emoties.
Van alle blaadjes samen maken we een boek. Een prachtig, ontroerend boek. Drie meiden willen het naar het ziekenhuis brengen. De klas stemt in. Eén team, één taak. Ook bij verdriet.
Foto gemaakt door Cees Glastra van Loon. Leerlingen die op de foto staan komen niet voor in het verhaal