Deze column verscheen eerder in Trouw.
“Goeiemorgen, Denzel!” Ik sta bij de deur van mijn lokaal en verwelkom mijn leerlingen. Denzel slentert het lokaal binnen. Op de check-in, een bord waarop leerlingen elke dag invullen hoe ze zich voelen, schuift hij zijn naam onder de emotie boos en gaat gebogen achter zijn tafel zitten. Ik loop naar hem toe. Tranen druppelen op zijn trainingsvest. “Ik zie op het bord dat je boos bent”, zeg ik. Hij kijkt me met betraande ogen aan: “Ik ben eigenlijk verdrietig.”
Sociaal-emotioneel welbevinden is een belangrijke basis om tot leren te komen. Niet voor niks besteden scholen hier aandacht aan met lessen over emoties, maar ook bijvoorbeeld kunst, muziek, gym en wereldoriëntatie.
Hierdoor wordt het zelfbeeld van leerlingen versterkt, kunnen ze gezonde manieren vinden om zichzelf te ontladen en leren ze zich te verbinden aan de wereld om hen heen. Wij leraren zien het elke dag: kinderen die weten wat ze voelen, wie ze zijn en wat ze willen, kunnen beter tot leren komen.
Het kabinet lijkt dit allemaal echter een beetje soft te vinden. De nadruk op taal en rekenen moet terug, zo blijkt uit het regeerakkoord. Dat zou de oplossing zijn voor de dalende prestaties in het onderwijs.
Niks is minder waar. Ontwikkelingspsycholoog Nil Horoz presenteerde eind vorige maand haar proefschrift aan de Vrije Universiteit over ontwikkelingsverschillen tussen kinderen.
Wat blijkt? De focus op taal en rekenen vergroot de kansenongelijkheid en zorgt er juist niet voor dat leerlingen uit sociaal-economisch lagere milieus tot leren komen. Willen we dat leerlingen echt boven zichzelf uitstijgen, dan moet er ruimte zijn voor de complete ontwikkeling van het kind.
Dat hadden ze ook door op mijn vorige school. We ontwikkelden het vak persoonsvorming en socialisatie. Middelbare scholieren ontdekken tijdens het vak wie ze zijn, wat ze willen en wat ze kunnen betekenen in de maatschappij. Ze krijgen het vak twee uur per week. Dat gaat af van andere lestijd, bijvoorbeeld van Nederlands en rekenen. Maar wat bleek? De leerlingen presteren sinds de invoering van het vak beter dan ervoor, juist op vakken als Nederlands en rekenen.
En toen ik die leerlingen aan het einde van de onderbouw vroeg wat ze het meest is bijgebleven, kreeg ik antwoorden als: “De les over emoties. Toen heb ik geleerd hoe ik om moet gaan met mijn boosheid. Daardoor kan ik nu beter opletten in de les.”
Of: “Toen we met de hele klas gingen optreden met onze djembés. Mijn moeder was zo trots dat ik muziek kon maken! Nu weet ik hoe ik op een goede manier mijn energie kwijt kan.”
En: “De les over toekomstdromen. Doordat ik nu een plan heb over wat ik wil bereiken in mijn leven, doe ik extra hard mijn best.”
Daarom blijf ik net als vele anderen met mijn leerlingen oefenen. Natuurlijk doen we elke dag fanatiek Nederlands en rekenen, maar we doen ook een check-in en praten over ons leven en de wereld om ons heen. Het kabinet mag het dan wel onzin vinden, in de klas en de wetenschap wordt het tegendeel bewezen.